Jamel (14) en Jumana (12) zijn in 2015 uit Syrië gevlucht en naar Nederland gekomen. Ze wonen in Leiden met hun vader, moeder en kleine broertje Yousef (1). Ze hebben allebei heel snel Nederlands leren spreken en zitten op dit moment op de middelbare school. Later zouden ze heel graag dokter willen worden, dan kunnen ze hun opa in Syrië beter maken en meenemen naar Nederland.
Nederlands leren via WhatsApp
In 2014 ontvluchtte de vader van Jamel en Jumana de oorlog in Syrië en kwam in Nederland terecht. Jamel: ‘In Syrië is het oorlog. Het is gevaarlijk en daarom is het niet leuk om daar te leven. Onze vader is eerst weggegaan zodat hij ook voor ons dingen kon regelen. Later zijn wij gekomen. Toen onze vader al in Nederland was en wij nog in Syrië, stuurde hij ons elke dag berichtjes met Nederlandse woordjes en cijfers. Hij schreef ze op een briefje, met de Arabische vertaling ernaast. Daar maakte hij een foto van en die stuurde hij dan naar ons via WhatsApp. We hadden dus al een klein beetje kunnen oefenen voor we naar Nederland kwamen.’
De kogels door de kamer
De twee konden niet meer naar school in Syrië. Het gevaar was te groot en hun moeder was bang dat ze onderweg naar school neergeschoten zouden worden. Jumana: ‘Het was heel gevaarlijk, ook thuis. Een keer zaten Jamel en ik in de kamer, onze moeder was eten aan het maken. Ze riep ons bij zich en vroeg of we de deur dicht wilden doen, want ze vond het koud. Vlak daarna vloog er een kogel door die deur, zo door de kamer. Op school hadden we ook al eens zoiets mee gemaakt. Heel eng.’
Eindelijk naar school
Toen Jumana en Jamel met hun moeder in Nederland kwamen, kwamen ze eerst in een AZC terecht. In afwachting van de plaatsing in een internationale schakelklas, probeerden ze zelf wat Nederlands te leren: ‘We hadden boekjes waar we een beetje uit konden leren, en we maakten wat opdrachtjes, maar naar school konden we nog niet. Na een paar maanden konden we uit het kamp, en mochten we ook naar school. Op de Teldersschool kwamen we in een klas met mensen uit allerlei landen: Duitsers, Chinezen, Engelsen. Onze juffen hebben ons heel goed geholpen, en we kregen zelfs een juf die Arabisch kon praten!’
Hulp van Kinderen voor Kinderen
Hun motivatie om Nederlands te leren was heel groot. Jumana: ‘In Syrië hadden we niet zo’n mooi leven. Dus toen we naar Nederland kwamen, en zagen dat de mensen hier wel een leuk leven hebben, wilden wij er ook echt iets moois van maken. Dus we wilden graag leren. Onze vader heeft ons daarbij heel erg geholpen. Elke week kregen we 30 Nederlandse woorden om te leren. Als we die allemaal konden zeggen, schrijven en uitleggen, kregen we vijf euro. Dat was wel leuk natuurlijk! En daarbij leerden we heel veel van de liedjes van Kinderen voor Kinderen. Niet alleen hielp dat bij het leren van de taal, maar ook leerden we over onderwerpen die in Nederland belangrijk zijn. Kerstvakantie, vuurwerk, Koningsdag, die dingen kenden wij allemaal niet.’ Jamel: ‘We leren ook om mee te doen met de Nederlandse gewoontes. Vorig jaar met Koningsdag zijn we spullen gaan verkopen op de vrijmarkt. Ik heb wel 60 euro verdiend!’
Het Arabisch mag niet worden vergeten
Jamel: ‘Toen we eenmaal goed Nederlands konden spreken werd het leven heel anders. Wat wel gek is, is dat ik nu soms niet meer weet hoe ik iets in het Arabisch moet zeggen! Gelukkig kunnen we met onze ouders Arabisch blijven praten, want het is ook belangrijk dat we het Arabisch niet vergeten. Nu wij zo goed Nederlands praten, kunnen we soms onze vader en moeder weer helpen. Voordat we hier kwamen, hielp onze vader ons Nederlands te leren, nu helpen we hem.’
Hier wordt niet geslagen op school
Jamel zit in de brugklas op het Bonaventura College in Leiden: ‘Ik vind het daar echt heel erg leuk! Ik hou van leren, vooral van nieuwe vakken die we in Syrië niet hadden, zoals drama, muziek. Maar ook vakken als geschiedenis, aardrijkskunde en natuurlijk Nederlands, daar hou ik van. En we doen ook heel veel leuke dingen buiten school, zoals bowlen en schaatsen. Dat kon in Syrië allemaal niet. En je krijgt echt aandacht van de leraren hier. In Syrië werd er ook weleens geslagen op school, dat gebeurt hier echt niet.’
Samen op voor het zwemdiploma
Jumana zit ook in de brugklas, maar van het Waterland, een school voor praktisch voortgezet onderwijs. Ze houdt vooral van koken en ‘groen’. ‘We leren Nederlands en dingen met je handen doen zoals koken, naaien, techniek, groen. Ik heb het heel erg naar mijn zin. En wat we allebei heel leuk vinden is zwemles! Dat hadden we in Syrië niet. We hebben nu diploma A, B, C en Reddingsbrigade 1. We zijn elke keer samen geslaagd en we gaan ook weer samen voor het volgende diploma.’
Oma-dag
De Nederlandse buurvrouw noemen Jumana en Jamel hun ‘oma’. Elke woensdag gaan ze met ‘oma’ op pad. Jamel: ‘Dat noemen we oma-dag. Dan gaan we boodschappen doen, soms gaan we naar een restaurant of naar tweedehandswinkels, of we gaan naar de bingo. Vroeger was ze met opa Jan, maar die is vorig jaar doodgegaan. Ik kookte elke vrijdag voor hem, dat heb ik van mijn oma in Syrië geleerd. Nu opa er niet meer is, helpen we oma.’
Kippenvel
Op de vraag ‘wat willen jullie later worden?’ roepen ze allebei: ‘Dokter!’ Jamel wil ‘dokter in de bacteriën’ worden: ‘Mijn opa in Syrië had bacteriën in zijn buik, en ik heb hem beloofd dat ik zou leren hoe ik hem beter kan maken. Dus ik ga echt m’n best doen om dokter te worden. Ik heb al een doktershandtekening. En kippenvel. Nee, geen kippenvel. Hoe heet dat ook alweer? Eh… Hanenpoten! Echt als een dokter!’
Snel groot worden
Jumana wil ook graag dokter worden. Of vroedvrouw: ‘Ik wil misschien ook wel baby’s uit de buik halen.’ Maar het allerliefst willen ze snel groot worden: ‘Dan kunnen we opa en oma uit Syrië naar Nederland halen. Want we willen ze zo graag weer zien, maar we kunnen niet meer terug naar Syrië.’
Veni, Scripsi, Vici
Dit artikel is gepubliceerd in het online magazine ‘Veni, Scripsi, Vici‘, een magazine voor en door ondernemende schrijvers. Meer weten? Lees dan hier verder.