Oma vertelt – deel III

“Ik schiet nog vol als ik eraan denk hoe hij stond in die gang, die gekke gozer: ‘Zeg dat het niet waar is’. Maar het was wel waar…”

omajittysmallOp 10 mei 1940 om 03.55 uur liet Adolf Hitler de invasie op Nederland inzetten. Vier dagen later eisten de Duitsers de overgave van Rotterdam. De stad werd overgegeven, maar toch volgde het vernietigende bombardement. ‘Communicatiefoutje’ met grote gevolgen: 800 doden en 78.000 daklozen. Onder de daklozen was mijn oma Jitty.

Lees deel II hier >>> 

“Na het overlijden van mijn moeder, mocht ik van mijn vader niet meer werken. Ik moest thuisblijven om het huishouden te doen en daar kreeg ik zogenaamd huishoudgeld voor. Dat was in het begin natuurlijk een hele sport, want ik had nog nooit ergens voor hoeven zorgen, en dan sta je er ineens alleen voor. Ondertussen werd de situatie door de oorlog steeds slechter.”

Beledigen van Hitler
“Onze oudste broer Bep was een metaalbewerker, een bankwerker. Hij werd begin 1941, voor mijn moeders overlijden, opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Hij had geen keus, hij werd verplicht. Bep moest naar Duitsland, in de buurt van Berlijn. Toen mijn moeder overleed heeft mijn vader Bep een telegram gestuurd. Maar eer hij van die Duitsers weg mocht… Hij kwam op de avond van moeders begrafenis thuis. Ik schiet nog vol als ik eraan denk hoe hij stond in die gang, die gekke gozer: ‘Zeg dat het niet waar is’. Maar het was wel waar… Bep mocht een week blijven en toen moest hij weer terug naar Duitsland. In die week begon mijn jongste broer Piet te zeuren dat hij ook naar Duitsland wilde. Mijn vader heeft steeds geprobeerd om Piet ergens onder te laten duiken, maar dat wilde hij niet. Meneer deed zelf wel wat hij wilde, het was een eigenwijs. Bep heeft hem nog geprobeerd over te halen bij hem te komen werken, want Bep kon nogal veel bij Piet gedaan krijgen. Maar dat wilde Piet niet, hij ging wel op zichzelf. Hij heeft alles geregeld en is ergens bij München terecht gekomen. Daar heeft hij ’s avonds in een café zitten verkondigen dat hij niks van Hitler moest hebben. Ja, dat vonden wij allemaal ook wel, maar je mocht het niet zeggen, want dat was natuurlijk een grote belediging. Hij is dan ook opgepakt en naar een concentratiekamp vervoerd. We het niet zeker, maar het moet Dachau geweest zijn, dat lag zo’n 20 kilometer ten noordwesten van München.”

Uren in de rij voor een halfje brood
“En die rotoorlog ging maar door. Het eten ging op de bon. Je kreeg bonnetjes voor een halfje brood, en daar moest je dan uren voor in de rij staan. Er was geen zeep meer om je te wassen. Dan kreeg je zogenaamde Duitse zeep, luchtzeep noemden ze dat: een beetje zand met rotzooi erdoor, dat schuurde gewoon. Ook koffie, thee, alles was surrogaat. Onze vader heeft tot het eind van zijn pensionering altijd gewerkt – die drinkwaterleiding liep wel, want die moffen moesten toch ook water hebben! – maar van het geld wat je kreeg kon je niks meer kopen. Er was simpelweg niks! Begin 1943 gingen we echt onze buiken voelen. Toen werd het pas echt erg.”

“Je kon soms bij de gekste adressen bijvoorbeeld aardappelen kopen. Maar die moest je dan stiekem gaan halen, en zorgen dat je niet gevolgd werd. Je werd zo verraden. We waren verplicht om, als wij aardappelen gingen halen, de buren boven ook aardappelen te geven, want zo hoorde het zogenaamd. Ali heeft met de aardappelen onder haar bed gelegen, want als je ze in de aardappelkist boven legde, waren de volgende dag aardappelen zoek. M’n vader heeft zelfs eens een keer een brood voor ons gekocht, een heel wit brood, voor 60 gulden. Zelf kreeg hij op zijn werk bij de gemeente zogenaamd soep. Nou, als je de vloer had gedweild, dan zag je sopje er net eender uit als die soep! We hoorden de vreselijkste verhalen. In het Zwaanshals heeft een zoon een vader doodgeslagen want z’n vader had nog een aardappel op z’n bord en die wilde hij hebben, want hij stierf van de honger, maar die vader wilde ‘m ook niet geven, want die had ook honger.”

“Ik herinner me ook nog dat mijn vader tabaksplantjes op de kop had weten te tikken. Die heeft hij gepoot en toen ze groot genoeg waren, heeft hij ze door iemand laten fermenteren. Zo kon hij toch z’n shagje nog roken. Maar hij moest wel op het balkon gaan staan omdat het zo vreselijk stonk!”

“Er werd nog steeds regelmatig gebombardeerd, maar dat was in het westen van Rotterdam. We konden dus wel naar buiten, maar zodra het donker werd moest je naar binnen. En in de zomer moesten we om acht uur binnen zijn. Onze vader had een speciaal pasje, zodat hij ’s avonds naar z’n werk kon en weer naar huis. Hij had een fiets, en droeg een grote cape die hij om z’n fiets kon slaan. Op de drinkwaterleiding stookten ze met cokes. Hij nam dan stiekem een zakje mee, dat legde hij dan in het kruis van z’n fiets, onderin, en dan kwam hij helemaal met z’n fiets van de Honingerdijk naar de Ruivendwarsstraat lopen. Dan konden we zelf wat stoken en er natuurlijk wat van verkopen, zodat we weer wat te eten konden kopen. Maar als hij gesnapt was, was hij voor het peloton gekomen.”

Als je niks weet, kan je ook niks verraden
“In die tijd werd de ondergrondse steeds actiever, met alle gevolgen van dien. Hadden ze bijvoorbeeld een hogere Duitser doodgeschoten, werden er als represaille 15 willekeurige mensen opgepakt, tegen de muur gezet en wroets… allemaal achter elkaar doodgeschoten… Het gebeurde wel dat er ineens een kabaal was bij ons huis, stonden er heel jonge ventjes voor de deur: ‘Maak dat je wegkomt, er zijn er hier twee doodgeschoten!’. Nou dan werd de hele straat gecontroleerd. Het onderduiken ging dan ook in het grootste geheim. Mannen wisten vaak niet eens waar hun vrouw ondergedoken zat. Als ze iemand pakten, werd die natuurlijk ondervraagd, maar als je niet wist waar je partner zat, kon je tenminste ook niks verraden.”

Razzia
“De Duitsers hielden ook iedere keer razzia’s, dan moest je ze binnen laten. Ik herinner me nog goed dat er bij Ali een vent boven kwam – ze had haar tweede kind, Elza al – en die zei: ‘Heeft u één kindje maar?’ Want hij zag alleen het baby’tje. Toen zei ze: ‘Nee, ik heb er twee, maar die ander zit onder het bed.’ Dat was Cor, die was met z’n 3 jaar al als de dood voor de moffen. Terwijl die man Cor vriendelijk onder dat bed vandaan probeerde te praten zat haar man Kees onder in de kruipkelder, met vier buren, mannen. Ze hadden een tussenmuur gevonden waar stenen uit waren. Ze hebben toen die stenen op staan stapelen zodat het gat dicht leek en daar zaten ze te wachten tot de Duitsers weer weggingen. Toen kwam er ineens een andere Duitser bij haar binnen stampen, die nam een bajonet en die stak zo in het plafond om te kijken of daar niet iemand tussen verscholen zat. Toen zei die eerste man, die zo aardig tegen Cor deed: “Ach fahren sie!”, die ene Duitser werd overgehaald door die ander en ze liepen zo de straat weer op. Dus ja, er waren er ook aardiger Duitsers bij.”

Verliefd
“Ondertussen ging het ‘gewone’ leven toch ook door. Op een zomerdag in 1942 was ik een stuk gaan fietsen met Sjaan, een vriendin van school en tevens buurmeisje. Het was prachtig weer en we fietsten naar mijn tante in Alphen aan den Rijn. In de buurt van Boskoop kwamen we haar zoon, mijn neef Wim tegen. Hij was ook aan het fietsen, met een vriend, Bas. Ze fietsten een stuk met ons op, we praatten wat en bij het afscheid zei Bas: ‘Ik kom je nog wel ‘ns opzoeken’. ‘Welja, dat moet jij weten’, dacht ik. Maar een week later stond ‘ie voor de deur! En een week later weer, en nog een week later weer. En elke keer nam hij wel iets voor me mee: een doosje bonbons, kaakjes – zwarte handel natuurlijk, maar wel erg lief. In 1943 trok Bas bij ons in. Als mijn moeder er nog was geweest, zou ze dat minder makkelijk opgenomen hebben, maar mijn vader vond het prima: ‘Als jij dat wilt, moet je dat doen’, was alles wat hij zei. In november 1945 zijn we getrouwd. Maar zover was het nog niet…”

Lees deel IV hier >>>

Geplaatst in Oma vertelt.

5 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *